dinsdag 24 februari 2015

Ik heb de deure lös

Jij mailden vannacht hoe benauwd jij bennen
Wat ik eigenlijk al wus
Vandoar da’k eben tegen jou zeggen wul
Ik heb de deure lös
Ik heb de deure lös
Twievel nou mar niet
Heb de deure lös
Veur jou altied.

Bovenstaande tekst is een gedeelte uit een liedje van de Drentse zanger Daniel Lohues. Het zweeft al weer een tijdje door mijn hoofd. Eigenlijk al vanaf de startzondag in september.  In de Dorpskerk onderging ik de plaatselijke Startzondagdienst en in de middag voor de TV de jubileumdienst t.g.v. het 10-jarig bestaan van de PKN. Het verschil in beide diensten was dat in de Dorpskerk elementen uit de populaire, seculaire cultuur pas na de dienst tijdens een open podium aan de orde kwamen, terwijl in de jubileumdienst deze elementen geïntegreerd waren in de liturgie. Er zijn mensen die zeggen dat wie over de drempel van de kerk stapt een ander taalveld binnen gaat en daarbij een andere houding aanneemt. De kerk wil een contrast bieden tegen het leven van alledag en daar horen geen liedjes bij die je al hoort op Radio 538 (F.Bosmans Cultuurtheoloog).
Daar kan ook anders over gedacht worden. Ik kan me goed vinden in de gedachten van de emeritus predikant Jelmer Koornstra uit Deventer die regelmatig een poplied in zijn diensten laat horen, soms als gebed, maar meestal als buiten-bijbelse lezing, om het thema van de viering te actualiseren. Veel mensen herkennen in popmuziek hun postmoderne levensgevoel. Dat levensgevoel gaat niet uit van wetenschappelijke verklaringen en godsdienstige duidingen van de wereld en de geschiedenis, maar van eigen ervaringen.
Geen grote verhalen en weidse theorieën, maar het alledaagse, in de persoonlijke tragiek en het kleine geluk. Het is belangrijk dat we ons verplaatsen in mensen die niets hebben met psalmen of een orgel, gewoon om een ingang te vinden om over het Evangelie te vertellen.        
Onderschat niet de religieuze functie van popmuziek. Het kan iets teweeg brengen van zelfoverstijging, een alles te bovengaand geluksgevoel, het kan je verzoenen met de donkere kanten va het bestaan. We raken nu aan het begrip religie, waarbij we denken aan het betrokken zijn bij een hogere macht, een andere kant, aan het openstaan voor dingen die groter zijn dan wijzelf. Toch maar even terug naar het open podium in de Dorpskerk. Heel veel emoties kwamen los bij de verschillende presentaties. Ontroering bij het musiceren van kinderen, bewondering voor het zingen van een popliedje van de zangeres Adele, plezier bij het meezingspel van een accordeonist. Emoties die niet in de dienst in de Dorpskerk te vinden waren. In de herdenkingsdienst waren die emoties er wel. Het Zo! Gospel choir, deed mijn hart sneller kloppen terwijl het prachtige lied Ken je mij van Oosterhuis en van der Loo me ontroerde, een lied dat ook in onze gemeente niet onbekend is. Popmuziek kan veel over het evangelie vertellen.
Jezus, leert ons God lief te hebben boven alles en onze naaste als onszelf. In de herdenkingsdienst
werd het lied Mag ik dan bij jou van Caudia de Breij gezongen waarin gezongen wordt:
Mag ik dan bij jou schuilen, als het nergens anders kan?
En als ik moet huilen, droog jij m’n tranen dan?
Want als ik bij jou mag, mag jij altijd bij mij.
Kom wanneer je wilt, Ik hou een kamer voor je vrij.
Pure naastenliefde. Het zou bij iedere preek over de Liefde kunnen worden gezongen. En zo kom ik weer bij mijn begin. Als Daniel Loheus zingt over de deur die altijd openstaat dan kan ik niet anders dan aan de woorden van Jezus denken: Kom allemaal jullie die moe van het leven zijn en rust bij me uit. In het Drents klinkt het dan zo:
Ik heb de deure lös, twievel nou mar niet. Heb de deure lös, veur jou altied.
Popmuziek staat heel dicht bij de mensen. 
Soms ook heel dicht bij God.

woensdag 18 februari 2015

Passport to Heaven


De uitnodigende rouwkaart vermelde het overlijden van een uit het oog verloren aangetrouwde oom. Er deden nogal wat verhalen de ronde over zijn levenswandel. Ik had mijn vader wel eens horen zeggen dat hij recht in de leer was en niet meeging in “allerlei wind van leer”.
Ik had geen idee wat me te wachten stond.

De aula ziet er zeer nieuw, functioneel en doods uit. Het regent.
Ik haal een keer diep adem en probeer me voor te stellen wie en wat ik zal ontmoeten.
Wie weet hoeveel onbekende neven en nichten er wel niet zullen zijn.
Alleen de oudste dochter kan ik me herinneren: Een grote lieve meid met veel haar en te grote voeten, aan wie ik wel eens een onkuise gedachte heb geweid.
In de aula veel familie.Ik herken niemand. Aarzelend loop ik naar de oudst uitziende dame en stel me voor en condoleer haar met het verlies van haar man. “Mijn moeder zit naast me”, zegt ze. Ik verontschuldig me, krijg een kleur, en stel me voor aan de vrouw die mijn tante is en condoleer haar. Ze houdt langdurig mijn hand vast en zegt dat ze zo blij is dat ik er ben en of ik wel ben uitgenodigd.
De dochter haast zich te zeggen dat dat wel het geval is en ik haal opgelucht adem.
Tijdens dit onderhoud bemerk ik een beweging in de lange rij van familieleden.
Ik hoor iemand fluisteren dat ik Henny van Henk van Hendrik ben en heb dan een moment het "verlorenzoon­gevoel", dat snel overgaat als iemand mij met Wiebe aanspreekt.
Als ik naar de kerkzaal wil neem ik een verkeerde deur en sta plotseling naast de kist waar mijn oom is opgebaard. Het lijkt of hij me met zijn zwart omrande bril vrolijk aankijkt.
Als ik de kerkzaal inloop verbeeld ik me op de verkeerde plaats te zijn, want de sfeer is bijna vrolijk te noemen. Er wordt luid gesproken en gelachen.
De uitvaartleider vraagt of we willen gaan staan want “achter gesloten gordijnen wordt de kist gedicht". We mogen weer gaan zitten.
We gaan weer staan als de familie binnenkomt. Een kleine vrouw achter het spreekge­stoelte maant ons weer te gaan zitten en dat we uit dankbaarheid een loflied moeten zingen.
Een deel van de aanwezigen geeft daaraan gehoor en zingt uit volle borst met opgestoken handen het opgegeven lied.
Ik laat het over me heen gaan en bepeins dat er kennelijk het een en ander in de gemeente van mijn oom veranderd is, of is hij overgegaan naar een andere kerk? Is hem op hoge leeftijd het ware geloof geopenbaard? Ik kom er niet uit.
De dienst wordt ondertussen uitbundig voortgezet met nog meer liederen. Het lijkt of de dood een vrolijke gebeurtenis is.
Ik begin aan de luidruchtigheid te wennen en verval weer in gemijmer, maar veer op als drie mensen een lied gaan zingen met de vraag of mijn paspoort voor de hemel wel getekend is.
De stemmen zijn mooi en de gitarist speelt goed, ik geniet totdat een man voor me luidkeels met opgeheven armen mee gaat zingen.
Ik hoor in de preek nog hoe het leven van mijn oom is verlopen. Ik ben verbaasd. Na een kortstondige periode van drank en ander misbruik is mijn oom bij deze vrolijke gemeenschap beland. Hij is nu in de hemel wordt mij vanaf de kansel verzekerd. Zijn paspoort was getekend. Dan wordt er gevraagd hoe het met ons is. Is uw paspoort getekend? Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat vrouw op het spreekgestoelte me indringend aankijkt.

Als we eindelijk mijn oom naar zijn laatste rustplaats brengen schijnt de zon.
Het regenwater stijgt als een ijle damp naar boven.
God glimlacht, denk ik, om al die moeite die gedaan is om van een gewoon mens een heilige te maken.
Zijn hemel is groot en voor velen is er plaats, ook voor mijn oom.
Een lieve oude tante pakt me bij de arm.

"Mooi he?” zeg ze.