In een column in ons kerkblad schreef ik iets over kinderen in de oorlog. 4 mei is in Vorden, de plaats waar ik woon, een beladen datum geworden. In mijn dorp heeft men gemeend de herdenking van de voor ons land gevallenen te moeten vermengen met een groet aan hen die de oorzaak waren van de dood van onze gevallenen. Ik vergelijk ons volk in dit verband met een gezin dat op de sterfdag van een van de kinderen naar het kerkhof gaat om daar bloemen bij het graf te leggen. Op dat moment wil het gezin even alleen zijn en zit het niet te wachten op de buren die ook een kind verloren hebben. Deze ene dag wil men als gezin het kind gedenken en herdenken. Éen dag per jaar, meer niet. Alle andere dagen voor verzoening. De onderstaande column heeft daar mee te maken, het laat me niet los. Vandaar.
Het is 5 mei. Het huis is vol
geroep, gezang en gespeel. Drie van onze kleinkinderen, 4,5 en 8 jaar, vieren
vakantie bij opa en oma. Het is een
feest. De kinderen vieren de vrijheid. Even vrij van de pedagogische juiste opvoedingsnormen
van vader en moeder. Om anarchie te voorkomen gelden nu de wetten van oma.
Lekker laat naar bed. Kussengevechten en waterballetten, pannenkoeken en patat.
Kinderen horen in vrijheid, vreugde en
harmonie op te groeien, want zij zijn de toekomst. Maar zo gaat het vaak niet,
en zo ging het vaak niet .
Rondom 4 mei stonden verschillende
TV uitzendingen in het teken van het kind in de oorlog. Verschrikkelijke
beelden uit de kampen. De ongekende wreedheid, het gewetenloze, het cynisme
maakte me van streek. Het systeem dat kinderen vernietigde was een verderfelijk
systeem. We dachten er van verlost te zijn, maar niets is minder waar.
Nog steeds zit het in mijn
hoofd. Ik had de leeftijd van mijn kleinkinderen in de oorlog. De herinneringen aan de weggevoerde Joodse
familie op de hoek van onze straat worden weer levendig. Het gemis van mijn
vader in het laatste oorlogsjaar is nog steeds voelbaar. Ik was een kind, maar had weet van de verschrikking. Het
gefluister van mijn ouders over zaken die niet voor kinderoren waren bestemd. Het
verduisterde huis. Het angstig bidden van mijn moeder. Ik was een kind, wij
waren kinderen, soms bange kinderen, maar er werd geen jacht op ons gemaakt.
Die grote verschrikking ging
lijfelijk aan mij voorbij, aan anderen niet. Het heeft me mede gemaakt tot wat
ik ben. Een soms zorgelijk om zich heen kijkend mens. Zeker op 4 mei.
En dan te bedenken dat ook
vandaag duizenden kinderen in angst leven, lijdend onder het geweld van een
systeem. Het verandert niet.
In het gedicht Joodsch
kind is die angst bijna voelbaar.
Voor de jongeren onder ons is de vraag van het meisje
misschien wat raadselachtig, maar het zwembad was voor Joden verboden. Zo
werkte het systeem.
Joodsch Kind
Zij wacht hem elke avond aan de trein
Het meisje met d'on-arisch zwarte haren
Met ogen, die verstrakken in een staren
Of vader gauw de tunnel door zal zijn
Forensen schuif'len langs de middendeur
En schieten van de trap in 't daaglijks jachten
Het donkre kind kan enkel staan en wachten
Vlakbij het hokje van de conducteur.
Dan zwaait een mannenarm een verre groet
Op 't klein gezicht bloeit plotseling herkennen
Zij wil op slag hard naar haar vader rennen
Hij bukt zich laag en zoent haar smalle toet.
Nu gaan ze samen door de late dag
De man gebogen en van zorg gebeten
Het ratelstemmetje wil erg graag weten
Waarom ze nog niet naar het zwembad mag
O Heer, ik heb vandaag één bede maar
Elk Joods gezin wordt haast uiteengereten
Laat de Gestapo deze twee vergeten
Laat die in Jezus'naam toch bij elkaar
Van Henk Fedder (geboren 1890) is
dit, in 1942 gepubliceerde, ontroerend gedicht. Ontroerend, want hoe jong de
joodse kinderen ook waren, ze ontkwamen niet aan de terreur van het systeem. De regel - Laat die in Jesus’ naam toch bij
elkaar - is des te wanhopiger als je bedenkt dat in die tijd in Duitsland
spandoeken hingen met: Jesus war kein jude.
Mijn kleinkinderen zijn
weer thuis. Hun avondgebed hangt nog in ons huis:
Ik ga slapen, ik ben moe,
'k sluit mijn beide oogjes
toe,
Heere houd ook deze nacht,
over mij getrouw de wacht.
Daar vertrouw ik op,
alhoewel ik mijn ogen open hou.