donderdag 7 november 2013

Smaakmakers


Mijn zomerzon staat lager aan de einder, 
en ik besef dat herfsttij mij omhult.
Al ben ik voor de goede dood niet bang,
toch benauwen mij de korte dagen, 
de nachten waar ik woelend wakker lig.
en dan gedachten en herinneringen
de vrije ongedwongen loop laat gaan ,
en met mijn Vader tweegesprekken voer
en ook met mensen die al lang zijn heengegaan. 

Soms wordt het leven mij een last
en is de somberheid niet van de lucht,
voor mijn naasten ben ik dan een plaag.  

Toch hinkel ik op tegels in mijn straatje
en speel de blues en jazz en spiritual
en dank ik God en speel soms een psalm.  

Ik schreef dit gedicht in een periode dat het leven wat weerbarstig was. Ik was de zeventig royaal gepasseerd  en was zoekend en tastend naar wat ordening voor de laatste jaren van mijn bestaan. Ik relativeerde de dingen die ik deed zo erg dat er weinig meer overbleef wat ik de moeite waard vond om te doen.
Op enig moment besloot ik om in ieder geval voor een paar zaken te gaan vechten. Ik zou vechten voor mijn geloof en ik zou muzikant blijven. Zo mogelijk tot het einde.
Voor een van onze kinderen schreef ik een gedicht dat eigenlijk  een reflectiegedicht was

Leef,
ook al rukt de wind de haren  van je kop
en blaast de storm je om
spoelt regen je ogen  vol sop
en maakt de kou je stom
dan noch…
leef alsof je morgen sterft
en werk alsof je eeuwig leeft.
Het was in die tijd dat ik waardering kreeg voor de zanger/pianist Maarten van Roosendaal. Niet dat ik het vaak met zijn teksten eens was, maar ik bewonderde de passie waarmee hij in het leven stond.
In het liedje Red mij niet, dat in 2000 de Annie M.G.Schmidt-prijs kreeg, zing hij:
Laat mij mijn kont tegen de krib
Laat mij dit goddeloze lied
Hef jij je handen maar ten hemel
Maar red mij niet.
Hij koos ergens voor. Hij koos voor een leven zonder God. Gepassioneerd, dat wel.
Hij stierf dit jaar 54 jaar oud aan drank en nicotine.
          Op mijn kamer hangt een foto van de jazzsaxofonist Arnett Cobb (1918-1989) Het is een foto uit 1988 waarop hij, staande op twee krukken, een van zijn geweldige solo’s speelt. Hij had bij een auto-ongeluk zijn beide benen gebroken en zijn rug was al eerder beschadigd. Hij bleef spelen. Arnett Cobb ging door tot het eind.
Twee verschillende gepassioneerde mensen. Overal kom je ze tegen, de mensen met passie.
Passie, daar gaat het om, ook in de kerk.
De kerk heeft gepassioneerde mensen nodig van allerlei soort. Het zijn de smaakmakers, de mensen met de kont tegen de krib en de kop in de wind, desnoods op krukken.  Laat je niet uit het veld slaan, maar ga voor je passie en dank God en zing een psalm. 

 

maandag 14 oktober 2013

Tsjaikovski


Mooi hoor” zei ze, “schitterende  muziek en prachtig gespeeld, maar het is geen christelijke muziek hé?” Ze keek me vragend en een beetje afkeurend-onderzoekend aan.
 “Tsjaikovski” drong ze aan.
Ik was verrast door de vraag en wist even geen antwoord. Wat is er mis met de muziek van Tsjaikovski, dacht ik. In onze kerk wordt tijdens de dienst veel gemusiceerd. De gemeente is gezegend met een aantal goede muzikanten, die zowel uit de klassieke als uit de wereld van de lichte muziek komen.
In deze dienst had het Vordens Klarinetkwartet na de preek het tweede deel uit het eerste strijkkwartet van Tsjaikovski gespeeld, het Andante Cantabile. Naar mijn idee een van de mooiste composities van die Russische componist. Ik begreep de vraag, maar het antwoord bleef hangen. Zoals gewoonlijk wist ik pas een dag later wat ik had moeten zeggen. Het ging haar in wezen om de vraag of muziek die niet specifiek christelijk is in de kerkdienst gespeeld kan worden.
God is niet in taal te vatten, hoorde ik Trouwjournalist Stevo Akkerman  op TV zeggen in een gesprek met Tijs van den Brink
Dat is zo, dacht ik. Zolang de mens weet heeft van God is er over Hem geschreven en gesproken en we zijn nog lang niet uitgesproken. Daarom is er muziek. Muziek overstijgt de spraak. Het heeft een zeggenschap die niet in woorden is uit te drukken. Muziek is een van de grootste gaven die God aan de mensen heeft gegeven.
Ik had de vragenstelster moeten vragen om een uurtje met me op te lopen, dan had ik haar kunnen vertellen dat van Genesis tot Openbaringen in de Bijbel wordt gemusiceerd en gezongen en dat God behagen heeft in muziek. Ik had haar kunnen vertellen dat muzikanten in een kerkdienst spelen voor Gods aangezicht en dat dat geen vrijblijvende zaak is. Voor het aangezicht van God spelen betekent dat je

alle zeilen moet bijzetten. Je moet het beste geven wat je hebt want je bent immers onderdeel van de lofprijzing geworden. “Preken zijn de bouwstenen en muziek is het cement” zei een collega eens. De keuze van je liedjes, van je muziek moet dus een aanvulling zijn op de verkondiging.

Het vraagt overigens ook wat van de luisteraar,zou ik gezegd hebben. In de kerk luister je met een ander oor. In het concrete geval zou een liedje als Kom maar bij mij van Marco Borsato, wat niet direct een christelijk liedje is, heel goed in een dienst passen omdat het uiteindelijk over het grote gebod van de naastenliefde gaat. (God liefhebben bovenal en je naaste als jezelf).

Maar nu Tsjaikovski..
Dat is toch alleen maar klank, zou ze opmerken.
We zouden stil gaan staan en luisteren naar de wind in de bomen en naar de roep van een vogel, we zouden luisteren naar de taal van de natuur. Zo kun je ook luisteren naar de taal van muziek. Mijn vrouw noemt dat klanktaal. Dat is een goed woord. Je moet je ervoor openstellen.
Wat Tsjaikovski dacht toen hij zijn strijkkwartet schreef weet ik niet, maar in die prachtige melancholieke muziek hoor ik een groot verlangen naar de Eeuwige. Ik hoor een stilte die zich vult met troost.
Of het christelijke muziek is?
Ik twijfel over mijn antwoord.
Na enige tijd zou ik zeggen dat het Goddelijk muziek is. 

donderdag 27 juni 2013

Mood Indigo


Freddy Hubbard
Bij een foto van Freddy Hubbard

Ik zag hem staan,
die lange man met zijn trompet.
Gezichtverborgen donk’re bril,
lijfgebogen dramatiek.
Mood Indigo

Hoe hij daar stond in eenzaamheid,
te midden van het jazzpubliek
en zwetend, zwoegend, overtuigd
zijn niet geremde solo blies.
Mood Indigo.

Ik had hem lief, niet om zijn lijf

dat parelzwart op glad parket
zijn onbereikbaar leven had,
maar om dat eeuwige verlangen.
Mood Indigo.

Vergeten was de heden tijd
nu ik de oerbron in mij wist
en ik het eindelijk begreep
dat heimwee soms gelukkig maakt.
Mood Indigo.


Freddy Hubbart is mijn leeftijdsgenoot (1938-2008). Misschien dat ik hem daarom bewonder. Het was een trompettist die, naar mijn idee, in de vergetelheid dreigt te geraken. Hij was een groot muzikant die werkte met  onder anderen Sonny Rollin, Slide Hamptons, Quincy Jones en vele anderen. Hij trok de aandacht toen hij in het baanbrekende hard bop ensemble Art Blakey and the Messengers speelde. In 1964 verliet hij de Messengers om zijn eigen band te leiden, en hij behield vanaf dan een gewaardeerde status die hem toeliet enkel als bandleider of special guest te werken.
Na langdurige gezondheidsproblemen en een ernstige kwetsuur aan zijn lip  trad hij na 1992 bijna niet meer op.
Freddie Hubbard overleed op zeventigjarige leeftijd na complicaties voortvloeiende uit een hartaanval.
Hij is nog steeds zeer de moeite waard om te beluisteren.

 

dinsdag 25 juni 2013

Blues for SML Gold Medal II



   
Mijn mooie, oude, saxofoon
is in de mood, is in de blues.
Een warme adem blaast haar aan,
ze speelt weemoedig, eenzaam, triest.

Mijn oude, lieve, saxofoon
is vol van stille, sexy, songs,
met woorden zoet en ongenoemd,
waarin ze zich verliest.

Mijn lieve, trouwe, saxofoon
is net als ik, een dagdroom ver,
vol dromen en herinnering.
Soms schuchter, soms heel driest.

Ik speel mijn ziel en zaligheid.
Ik speel mijn lijf en heerlijkheid.
Daar waar wij samen-komen.

Soms is er ruimte, eindeloos.
Dan speelt ze niet, is ademloos
en vreugdetranen stromen.

       Ik kocht in 1968 deze saxofoon. Het was een tweede hands dus moet zij (voor mij is het een zij) ongeveer 50 jaar oud zijn. Ze is een aantal keren onder behandeling geweest, maar altijd kwam ze als herboren terug. Tot op de dag van vandaag speelt ze als een wispelturige grand lady. Als we het samen kunnen vinden is het dan ook een genoegen om met haar het muzikale gevecht aan te gaan.
Ik dacht dat het tijd werd om haar met een gedicht te vereren  


vrijdag 21 juni 2013

Ik heb een steen verlegd


Ik heb een steen verlegd,
In een rivier op aarde.
Nu weet ik dat ik nooit
zal zijn vergeten.
Mijn dag begint met het uitlaten van de honden. Ik loop het bos in. Het is, op het gezang van de vogels na, stil. Een van de honden vindt een dode kraai en brengt die keurig bij me. Ik begraaf het. Langs het pad bij het  kerkhof ga ik naar een open plek in het bos. Eeuwenoude beuken en eiken maken het tot iets bijzonders. Ik noem het mijn kathedraal. Met de rug tegen een dikke  boom kijk ik naar een meertje, waar de rododendrons hun bloemen al laten vallen. De stilte komt over me. In een boom naast me hangen twee witte houten hartjes met kleurige opschriften. Op het ene hartje heeft Bart geschreven: “Opa ik wou dat je bij ons was” op het andere schreef Koen: “Ik mis je lieve opa”. Opa zal gestorven zijn en hij heeft iets voor zijn kleinkinderen betekent, want ze missen hem.  Wie weet heeft hij  een blijvende invloed op hun leven gehad en zullen ze hun leven lang de sporen van opa bij zich dragen. Dat zou mooi zijn, mijmer ik. Opa heeft een steen verlegd.
          Ik luister de laatste tijd graag naar liedjes waarin  iets te beluisteren valt van een verlangen naar de overkant.  Niet dat ik niet van het leven hou of melancholiek ben. Integendeel, want er is ook het grote verlangen om het leven van alledag in mijn armen te sluiten. Ik wordt omgeven door schatten van mensen die me een rijk leven geven en toch is daar het verlangen. Ik heb het al eens eerder gezegd dat ik geraakt was door het  pelgrimslied van  Amanda  Strydom met daarin die simpele regels:                                                
Alle pelgrims keer weer huistoe 
Elke swerwer kom weer tuis 
Ek verdwaal steeds op U grootpad 
Soekend na U boardinghuis.                                                            


Het verlangen om weer thuis te komen en toch te kunnen zeggen dat er is geleefd als een pelgrim. Een pelgrim die zijn sporen heeft achter gelaten. Een pelgrim die hier en daar wat stenen heeft verplaatst.
Het kan niet anders of ik kom bij de zanger Bram Vermeulen terecht. In zijn ontroerend lied De Steen zingt hij ook over het verlangen om iets in het leven te hebben betekend. Het gaat ook om veranderen. Het gaat om verlangen naar een betere wereld en het verlangen een spoor achter te laten. Iets te hebben betekend voor een naaste, want dat is de zin van het leven: Je naaste lief hebben als jezelf en God boven alles.        Bram Vermeulen zingt:
Ik heb een steen verlegd in een rivier op aarde.
Het water gaat er anders dan voorheen.
De stroom van een rivier hou je niet tegen.
Het water vindt altijd een weg omheen.  

Ik heb een steen verlegd, In een rivier op aarde.
Nu weet ik dat ik nooit zal zijn vergeten.
Ik lever bewijs van mijn bestaan.
Omdat, door het verleggen van die ene steen
de stroom nooit meer dezelfde weg zal gaan.
Ik wil ook een steen hebben verlegd.  Ik wil mijn Schepper in de ogen kijken en kunnen zeggen ik heb Uw/mijn talenten goed gebruikt. Ik heb een steen verlegd, ergens onderweg. Er zijn veel liedjes van verlangen. Ik hoor ze thuis als mijn liefste zingt, ik hoor het verlangen in de versjes van vroeger en  in  liedjes van vandaag. Ik hoor ze bij Mozart en Haydn, maar ook bij Andre Hazes en Daniel Lohues.
Staande bij die dikke boom schoot me een gedichtje van Wilmink te binnen en ik vind het te mooi om het niet te vermelden.
In ’t Nederlands is iemand dood gegaan,
Over de reis wordt nooit meer iets vernomen.
In het Twents is iemand uit de tijd gekomen,
Dus je weet zeker: hij kwam veilig aan.

We komen zeker veilig aan en zien achter ons de rivier.




dinsdag 4 juni 2013

De dagen in Mei

In een column in ons kerkblad schreef ik iets over kinderen in de oorlog. 4 mei is in Vorden, de plaats waar ik woon, een beladen datum geworden. In mijn dorp heeft men gemeend de herdenking van de voor ons land gevallenen te moeten vermengen met een groet aan hen die de oorzaak waren van de dood van onze gevallenen. Ik vergelijk ons volk in dit verband met een gezin dat op de sterfdag van een van de kinderen naar het kerkhof gaat om daar bloemen bij het graf te leggen. Op dat moment wil het gezin even alleen zijn en zit het niet te wachten op de buren die ook een kind verloren hebben. Deze ene dag wil men als gezin het kind gedenken en herdenken. Éen dag per jaar, meer niet. Alle andere dagen voor verzoening.  De onderstaande column heeft daar mee te maken, het laat me niet los. Vandaar.
                  Het is 5 mei. Het huis is vol geroep, gezang en gespeel. Drie van onze kleinkinderen, 4,5 en 8 jaar, vieren vakantie  bij opa en oma. Het is een feest. De kinderen vieren de vrijheid. Even vrij van de pedagogische juiste opvoedingsnormen van vader en moeder. Om anarchie te voorkomen gelden nu de wetten van oma. Lekker laat naar bed. Kussengevechten en waterballetten, pannenkoeken en patat.  Kinderen horen in vrijheid, vreugde en harmonie op te groeien, want zij zijn de toekomst. Maar zo gaat het vaak niet, en zo ging het vaak niet .
               Rondom 4 mei stonden verschillende TV uitzendingen in het teken van het kind in de oorlog. Verschrikkelijke beelden uit de kampen. De ongekende wreedheid, het gewetenloze, het cynisme maakte me van streek. Het systeem dat kinderen vernietigde was een verderfelijk systeem. We dachten er van verlost te zijn, maar niets is minder waar.
Nog steeds zit het in mijn hoofd. Ik had de leeftijd van mijn kleinkinderen in de oorlog.  De herinneringen aan de weggevoerde Joodse familie op de hoek van onze straat worden weer levendig. Het gemis van mijn vader in het laatste oorlogsjaar is nog steeds voelbaar. Ik was een  kind, maar had weet van de verschrikking. Het gefluister van mijn ouders over zaken die niet voor kinderoren waren bestemd. Het verduisterde huis. Het angstig bidden van mijn moeder. Ik was een kind, wij waren kinderen, soms bange kinderen, maar er werd geen jacht op ons gemaakt.
Die grote verschrikking ging lijfelijk aan mij voorbij, aan anderen niet. Het heeft me mede gemaakt tot wat ik ben. Een soms zorgelijk om zich heen kijkend mens. Zeker op 4 mei.
En dan te bedenken dat ook vandaag duizenden kinderen in angst leven, lijdend onder het geweld van een systeem. Het verandert niet.
In het gedicht Joodsch kind  is die angst bijna voelbaar.
Voor de jongeren onder ons is de vraag van het meisje misschien wat raadselachtig, maar het zwembad was voor Joden verboden. Zo werkte het systeem. 
                 Joodsch Kind
Zij wacht hem elke avond aan de trein
Het meisje met d'on-arisch zwarte haren
Met ogen, die verstrakken in een staren
Of vader gauw de tunnel door zal zijn 
 
Forensen schuif'len langs de middendeur
En schieten van de trap in 't daaglijks jachten
Het donkre kind kan enkel staan en wachten
Vlakbij het hokje van de conducteur. 
 
Dan zwaait een mannenarm een verre groet
Op 't klein gezicht bloeit plotseling herkennen
Zij wil op slag hard naar haar vader rennen
Hij bukt zich laag en zoent haar smalle toet.
 
Nu gaan ze samen door de late dag
De man gebogen en van zorg gebeten
Het ratelstemmetje wil erg graag weten
Waarom ze nog niet naar het zwembad mag
 
O Heer, ik heb vandaag één bede maar
Elk Joods gezin wordt haast uiteengereten
Laat de Gestapo deze twee vergeten
Laat die in Jezus'naam toch bij elkaar
 
           Van Henk Fedder (geboren 1890) is dit, in 1942 gepubliceerde, ontroerend gedicht. Ontroerend, want hoe jong de joodse kinderen ook waren, ze ontkwamen niet aan de terreur van het systeem.  De regel - Laat die in Jesus’ naam toch bij elkaar - is des te wanhopiger als je bedenkt dat in die tijd in Duitsland spandoeken hingen met: Jesus war kein jude.
                      Mijn kleinkinderen zijn weer thuis. Hun avondgebed hangt nog in ons huis:
Ik ga slapen, ik ben moe,
'k sluit mijn beide oogjes toe,
Heere houd ook deze nacht,
over mij getrouw de wacht.
                   Daar vertrouw ik op, alhoewel ik mijn ogen open hou.
 
  
 

vrijdag 5 april 2013

Zingen en zingen

Zondagmorgen. We zingen in de kerk het opgegeven lied uit het Liedboek voor de Kerken en ik blijf, zoals zo vaak, haken bij een stuk, voor mij, moeilijk te begrijpen tekst. Rondom me worstelt de gemeente met de melodie. Zingen moet een feest zijn maar ik ervaar dat niet altijd. Ik geloof dat goed zingen in de kerk een halve preek is en begrijpelijk zingen de andere helft. Ik geef onmiddellijk toe dat mijn evangelische achtergrond meespeelt in mijn kijk op het zingen in de gemeente, maar ik ben  er zeker van dat  een uit volle overtuiging en van harte zingende gemeente een groot goed is. Er gaat bemoediging en troost van uit en het is gemeentevormend. Ik kijk weer naar mijn liedboektekst. Het is heel poëtisch, maar het troost me niet, het raakt  me niet. Het is te ver weg.
      Maandagmorgen. Ik kijk mijn post na en zie dat iemand me een YouTube filmpje heeft toegestuurd. Het is het Pelgrimslied van de grote Zuid-Afrikaanse zangeres Amanda Strydom.
Als een storm, als een vloed, als een schot in het hart komt het bij me aan als ik haar in het Zuid-Afrikaans hoor zingen:
                   Vader God U ken my naam                              
                   My binnegoed en buitestaan
                   My grootpraat en my klein verdriet
                   My vashou aan als wat verskiet. (vergaat)

Amanda Strijdom
                    U ken my vrese en my hoop
                    Die pad wat ek so kaalvoet loop
                    Die pad het U lankal berei
                    U maak die pad gelyk vir my.
                   

                    Refrein:
                   Alle pelgrims keer weer huistoe
                   Elke swerwer kom weer tuis
                   Ek verdwaal steeds op U grootpad
                    Soekend na U boardinghuis
.(herberg)



                   Moeder God U ken my waan
                   My ego en my regopstaan
                   Die drake waarteen ek bly veg
                   U wys my altyd weer die weg.

                   U het my met U lig geseën (gezegend)
                   Die lig strooi ek op iedereen
                   Net U weet hoe my toekoms lyk
                   Ek het niks, U maak my ryk.

       Er waren tijden dat mijn geloof aan een zijden draadje hing en ik het leven ervoer als een tocht door de woestijn. Ik wist alleen dat mijn naam bekend was bij die Ene en daar moest ik het mee doen. Het heeft me getekend en gevoelig gemaakt voor muziek die echt wat te zeggen heeft.
Namib woestijn
Alleen al die eerste zin uit het Pelgrimslied: “Vader God U ken my naam” is voor mij als water in de woestijn. De idee dat God me van binnen en van buiten kent, met al mijn grootspraak en verdriet, mijn hoop en vrees, zoals een vader zijn kind kent, troost me en beurt me op. Het lijkt een beetje op het begin van psalm 139.(Heer, U kent mij, U doorgrondt mij, U weet het als ik zit of sta,...) De tranen springen in mijn ogen als ik hoor: “Elke swerwer kom weer tuis”gevolgd door
het voor mij zo herkenbare zinnetje “Ek verdwaal steeds op U grootpad, Soekend na U boardinghuis” Het thuiskomen is voor mij het mooiste van dit lied. Het is het alles overstijgende gevoel van vrede: komen waar je thuis hoort. Ik moet glimlachen om de aanhef van het derde vers, waar Moeder God de draken kent waar ik zo vaak mee worstel. Mijn ego om perfect saxofoon te spelen en die perfectie ook van anderen vraag is zo’n draak.
Het Pelgrimslied is een belijdenislied en een geloofslied, waarbij tekst en muziek een eenheid zijn. Het is geen hoogstaande poëzie.
Het eenvoudige aabb rijmschema zul je niet snel in het Liedboek vinden. Mij heeft het echter getroost, het heeft me geraakt, het was dichtbij en daarvoor ben ik Amanda Strydom dankbaar.

Wie wil luisteren:
www.youtube.com/watch?v=fTsYx8W_2w0 

      

maandag 25 februari 2013

Kijken en zien

Er is volgens mij een verschil tussen kijken en zien. Ik hou van moderne schilderkunst en een van mijn favoriete schilders is de Joods-Russische schilder Marc Chagall. Zijn kleurrijke en uitbundige surrealistische schilderijen zijn heel bijzonder. Mensen zweven door de lucht, violisten spelen op hellende daken, engelen gluren uit allerlei hoeken en gaten naar mensen en koeien en hanen lijken ons uit te dagen. Ik kijk vaak naar het schilderij "De wandeling" Centraal op het werk staat Chagall met zijn bruid Bella. Chagall staat stevig op de grond terwijl aan zijn linkerhand Bella als een ballon in de lucht zweeft. In zijn rechterhand houdt Chagall een duif.Wie goed kijkt ziet nog meer elementen zoals een gedekte tafel, een vreemd grazende koe, een roze kerk..
Waar gaat het in dit werk over?
Volgens Chagall is de liefde als een zweven, als een dans naar de hemel. Vandaar dat Bella zwevend is afgebeeld .Chagall staat stevig op de grond.Hij voelt zich zeker in zijn liefde voor Bella en hij is een vrij man. De duif staat voor vrijheid en de koe staat voor een weldadig leven overvloeiende van melk, boter en vlees.
Zo is kijken en zien geworden.
Zo kun je ook naar de kerk kijken. Het is vaak net zo surrealistisch als het beschreven schilderij.
Wat stelt het voor? Of is het wat stelt het nog voor?
Iemand (zoals een van mijn vrienden) die onwetend een kerkdienst bezoekt kijkt er met verwondering en verbazing naar. Hij ziet mensen in banken zitten die kijken en luisteren naar een man in een jurk, (uitspraak van een van mijn kinderen), die allerlei handelingen uitvoert. Er worden handen geschud,brood en wijn gedeeld, er hangen en liggen gekleurde doeken gekleurde men staat op en gaat weer zitten, men zing zo nu en dan een paar zinnen. Regelmatig wordt er gezongen en soms wordt een steentje weggedragen (een in memoriam). Het hoogtepunt is het moment dat de man in de jurk de kansel bestijgt om te gaan spreken.
Het zijn allemaal symbolen, net zo als in De Wandeling.
Ik wil die symbolen niet gaan uitleggen, ze horen kennelijk bij de kerk.
Het mooist symbool vind ik de overeenkomst met de in de lucht zwevende Bella en de kansel bestijgende voorganger. Beiden los van de aarde en wat dichter bij de hemel. Met wat geluk komt de hemel in de kerk.
Wat een feest zou her zijn als de kerk eens vol zou hangen met de schilderijen van Chagall om ons er aan te herinneren dat de Liefde ons vrij maakt van het aardse. Er valt veel te zien in de kerk, maar het meeste van deze is de Liefde
 

maandag 18 februari 2013

Trombonisten


                                
Muzikanten zijn over het algemeen leuke mensen, want er valt altijd wel iets over ze te vertellen. Neem nu mensen die op een trombone spelen. Over hen gaat het volgende verhaal.      In de bigband waarin ik speel zit de trombonesectie pal achter me. Ik wordt dus bij iedere repetitie en bij iedere uitvoering geconfronteerd met waarschijnlijk de meest 
luidruchtige groep blazers die de band rijk is.
Het probleem met trombonisten is dat ze niet worden begrepen. Er zijn dan ook wel een
aantal merkwaardige zaken te constateren.
Laten we eerlijk zijn, het instrument is een typisch mannelijk instrument. Je hoeft geen
psychologie te hebben gestudeerd om te begrijpen wat Freud ooit bedoelde toen hij het over mannelijke symbolen had.  De schuiftrombone is er zo een. En mannelijk klinkt het als de trombone stevig wordt aangeblazen. Mooi, mooi, dat wel, maar hard. Aan de andere kant klinkt ze typische vrouwelijk. Het gemak waarmee een trombone van de ene noot naar de andere glijdt, het zogenaamde glissando, en de soepele en lenige klank als de trombone zachtjes (piano) speelt is heel vrouwelijk. En daar zitten dan de jongens en meisjes te schuiven, soms als stoere mannen en dan weer een beetje vrouwelijk.
Eigenlijk moet je ze zien spelen. Het zijn heel drukke muzikanten. De meeste andere
muzikanten drukken wat klepjes dicht of duwen wat ventielen naar beneden maar trombonisten veranderen continu de lengte van hun instrument om een andere noot te kunnen spelen en dat is bij de hoeveelheid noten die ze tegenwoordig blazen een heel gedoe. Ik vindhet knap dat op iedere positie, een grondtoon noemen ze dat, weer een stuk of zes andere tonen kunnen blazen. Eigenlijk spelen ze op een soort natuurhoorn. Je hoort mij niet zeggen dat ze op een veredelde midwinterhoorn spelen of op een klein soort alpenhoorn maar je komt zo toch wel op ideeën.
Een gesprek over hun instrument aan de bar levert vaak onbegrijpelijke informatie op.
“Hij klinkt een beetje schraal in de beker” hoorde ik iemand zeggen.
“ja, ja, mijn C klinkt aan het eind van de noot in de beker vals”
“Hij heeft een kale klank en het is moeilijk de toon open te krijgen”,
“En hij heeft een luie slof”. Bij dat laatste keek hij bijna triomfantelijk. Het leek me niet al te best toe.
“De gooseneck zit wel goed”.
“Een klein beetje te veel doorgebogen, hij leunt wat”
“Zit er een kwartventiel op?” Kwartventiel dacht ik, en mijn gedachten vlogen op hol.
 Zie je wel, ze willen ook ventielen op hun instrument hebben. Maar waarom dan zo’n kleintje?. 
Neem toch een hele ventiel in plaats van een kwartventieltje”.
Het ventiel waar ze het over hadden bleek een soort haakje te zijn. Een wel heel flauwe
afspiegeling van een echt ventiel. Onbegrijpelijk En dan te bedenken dat op een bastrombone twee van die dingetjes zitten.
“Kun je me een ‘Bucket mute’ lenen?”, ging het gesprek verder
“Nee, maar wel een plunger of probeer het eens met een bubble mute, ik heb ook wel een
wow-wow en een wah-wah voor je” Ze hadden het over dempers begreep ik. Onbegrijpelijk.
Emmers en ontstoppers, keukengerei, in de koffer van trombonisten. Je hoort mij niet zeggen dat het vreemde zaken zijn, maar je komt zo toch wel op ideeën. 
Maar ik mag ze wel.