donderdag 27 juni 2013

Mood Indigo


Freddy Hubbard
Bij een foto van Freddy Hubbard

Ik zag hem staan,
die lange man met zijn trompet.
Gezichtverborgen donk’re bril,
lijfgebogen dramatiek.
Mood Indigo

Hoe hij daar stond in eenzaamheid,
te midden van het jazzpubliek
en zwetend, zwoegend, overtuigd
zijn niet geremde solo blies.
Mood Indigo.

Ik had hem lief, niet om zijn lijf

dat parelzwart op glad parket
zijn onbereikbaar leven had,
maar om dat eeuwige verlangen.
Mood Indigo.

Vergeten was de heden tijd
nu ik de oerbron in mij wist
en ik het eindelijk begreep
dat heimwee soms gelukkig maakt.
Mood Indigo.


Freddy Hubbart is mijn leeftijdsgenoot (1938-2008). Misschien dat ik hem daarom bewonder. Het was een trompettist die, naar mijn idee, in de vergetelheid dreigt te geraken. Hij was een groot muzikant die werkte met  onder anderen Sonny Rollin, Slide Hamptons, Quincy Jones en vele anderen. Hij trok de aandacht toen hij in het baanbrekende hard bop ensemble Art Blakey and the Messengers speelde. In 1964 verliet hij de Messengers om zijn eigen band te leiden, en hij behield vanaf dan een gewaardeerde status die hem toeliet enkel als bandleider of special guest te werken.
Na langdurige gezondheidsproblemen en een ernstige kwetsuur aan zijn lip  trad hij na 1992 bijna niet meer op.
Freddie Hubbard overleed op zeventigjarige leeftijd na complicaties voortvloeiende uit een hartaanval.
Hij is nog steeds zeer de moeite waard om te beluisteren.

 

dinsdag 25 juni 2013

Blues for SML Gold Medal II



   
Mijn mooie, oude, saxofoon
is in de mood, is in de blues.
Een warme adem blaast haar aan,
ze speelt weemoedig, eenzaam, triest.

Mijn oude, lieve, saxofoon
is vol van stille, sexy, songs,
met woorden zoet en ongenoemd,
waarin ze zich verliest.

Mijn lieve, trouwe, saxofoon
is net als ik, een dagdroom ver,
vol dromen en herinnering.
Soms schuchter, soms heel driest.

Ik speel mijn ziel en zaligheid.
Ik speel mijn lijf en heerlijkheid.
Daar waar wij samen-komen.

Soms is er ruimte, eindeloos.
Dan speelt ze niet, is ademloos
en vreugdetranen stromen.

       Ik kocht in 1968 deze saxofoon. Het was een tweede hands dus moet zij (voor mij is het een zij) ongeveer 50 jaar oud zijn. Ze is een aantal keren onder behandeling geweest, maar altijd kwam ze als herboren terug. Tot op de dag van vandaag speelt ze als een wispelturige grand lady. Als we het samen kunnen vinden is het dan ook een genoegen om met haar het muzikale gevecht aan te gaan.
Ik dacht dat het tijd werd om haar met een gedicht te vereren  


vrijdag 21 juni 2013

Ik heb een steen verlegd


Ik heb een steen verlegd,
In een rivier op aarde.
Nu weet ik dat ik nooit
zal zijn vergeten.
Mijn dag begint met het uitlaten van de honden. Ik loop het bos in. Het is, op het gezang van de vogels na, stil. Een van de honden vindt een dode kraai en brengt die keurig bij me. Ik begraaf het. Langs het pad bij het  kerkhof ga ik naar een open plek in het bos. Eeuwenoude beuken en eiken maken het tot iets bijzonders. Ik noem het mijn kathedraal. Met de rug tegen een dikke  boom kijk ik naar een meertje, waar de rododendrons hun bloemen al laten vallen. De stilte komt over me. In een boom naast me hangen twee witte houten hartjes met kleurige opschriften. Op het ene hartje heeft Bart geschreven: “Opa ik wou dat je bij ons was” op het andere schreef Koen: “Ik mis je lieve opa”. Opa zal gestorven zijn en hij heeft iets voor zijn kleinkinderen betekent, want ze missen hem.  Wie weet heeft hij  een blijvende invloed op hun leven gehad en zullen ze hun leven lang de sporen van opa bij zich dragen. Dat zou mooi zijn, mijmer ik. Opa heeft een steen verlegd.
          Ik luister de laatste tijd graag naar liedjes waarin  iets te beluisteren valt van een verlangen naar de overkant.  Niet dat ik niet van het leven hou of melancholiek ben. Integendeel, want er is ook het grote verlangen om het leven van alledag in mijn armen te sluiten. Ik wordt omgeven door schatten van mensen die me een rijk leven geven en toch is daar het verlangen. Ik heb het al eens eerder gezegd dat ik geraakt was door het  pelgrimslied van  Amanda  Strydom met daarin die simpele regels:                                                
Alle pelgrims keer weer huistoe 
Elke swerwer kom weer tuis 
Ek verdwaal steeds op U grootpad 
Soekend na U boardinghuis.                                                            


Het verlangen om weer thuis te komen en toch te kunnen zeggen dat er is geleefd als een pelgrim. Een pelgrim die zijn sporen heeft achter gelaten. Een pelgrim die hier en daar wat stenen heeft verplaatst.
Het kan niet anders of ik kom bij de zanger Bram Vermeulen terecht. In zijn ontroerend lied De Steen zingt hij ook over het verlangen om iets in het leven te hebben betekend. Het gaat ook om veranderen. Het gaat om verlangen naar een betere wereld en het verlangen een spoor achter te laten. Iets te hebben betekend voor een naaste, want dat is de zin van het leven: Je naaste lief hebben als jezelf en God boven alles.        Bram Vermeulen zingt:
Ik heb een steen verlegd in een rivier op aarde.
Het water gaat er anders dan voorheen.
De stroom van een rivier hou je niet tegen.
Het water vindt altijd een weg omheen.  

Ik heb een steen verlegd, In een rivier op aarde.
Nu weet ik dat ik nooit zal zijn vergeten.
Ik lever bewijs van mijn bestaan.
Omdat, door het verleggen van die ene steen
de stroom nooit meer dezelfde weg zal gaan.
Ik wil ook een steen hebben verlegd.  Ik wil mijn Schepper in de ogen kijken en kunnen zeggen ik heb Uw/mijn talenten goed gebruikt. Ik heb een steen verlegd, ergens onderweg. Er zijn veel liedjes van verlangen. Ik hoor ze thuis als mijn liefste zingt, ik hoor het verlangen in de versjes van vroeger en  in  liedjes van vandaag. Ik hoor ze bij Mozart en Haydn, maar ook bij Andre Hazes en Daniel Lohues.
Staande bij die dikke boom schoot me een gedichtje van Wilmink te binnen en ik vind het te mooi om het niet te vermelden.
In ’t Nederlands is iemand dood gegaan,
Over de reis wordt nooit meer iets vernomen.
In het Twents is iemand uit de tijd gekomen,
Dus je weet zeker: hij kwam veilig aan.

We komen zeker veilig aan en zien achter ons de rivier.




dinsdag 4 juni 2013

De dagen in Mei

In een column in ons kerkblad schreef ik iets over kinderen in de oorlog. 4 mei is in Vorden, de plaats waar ik woon, een beladen datum geworden. In mijn dorp heeft men gemeend de herdenking van de voor ons land gevallenen te moeten vermengen met een groet aan hen die de oorzaak waren van de dood van onze gevallenen. Ik vergelijk ons volk in dit verband met een gezin dat op de sterfdag van een van de kinderen naar het kerkhof gaat om daar bloemen bij het graf te leggen. Op dat moment wil het gezin even alleen zijn en zit het niet te wachten op de buren die ook een kind verloren hebben. Deze ene dag wil men als gezin het kind gedenken en herdenken. Éen dag per jaar, meer niet. Alle andere dagen voor verzoening.  De onderstaande column heeft daar mee te maken, het laat me niet los. Vandaar.
                  Het is 5 mei. Het huis is vol geroep, gezang en gespeel. Drie van onze kleinkinderen, 4,5 en 8 jaar, vieren vakantie  bij opa en oma. Het is een feest. De kinderen vieren de vrijheid. Even vrij van de pedagogische juiste opvoedingsnormen van vader en moeder. Om anarchie te voorkomen gelden nu de wetten van oma. Lekker laat naar bed. Kussengevechten en waterballetten, pannenkoeken en patat.  Kinderen horen in vrijheid, vreugde en harmonie op te groeien, want zij zijn de toekomst. Maar zo gaat het vaak niet, en zo ging het vaak niet .
               Rondom 4 mei stonden verschillende TV uitzendingen in het teken van het kind in de oorlog. Verschrikkelijke beelden uit de kampen. De ongekende wreedheid, het gewetenloze, het cynisme maakte me van streek. Het systeem dat kinderen vernietigde was een verderfelijk systeem. We dachten er van verlost te zijn, maar niets is minder waar.
Nog steeds zit het in mijn hoofd. Ik had de leeftijd van mijn kleinkinderen in de oorlog.  De herinneringen aan de weggevoerde Joodse familie op de hoek van onze straat worden weer levendig. Het gemis van mijn vader in het laatste oorlogsjaar is nog steeds voelbaar. Ik was een  kind, maar had weet van de verschrikking. Het gefluister van mijn ouders over zaken die niet voor kinderoren waren bestemd. Het verduisterde huis. Het angstig bidden van mijn moeder. Ik was een kind, wij waren kinderen, soms bange kinderen, maar er werd geen jacht op ons gemaakt.
Die grote verschrikking ging lijfelijk aan mij voorbij, aan anderen niet. Het heeft me mede gemaakt tot wat ik ben. Een soms zorgelijk om zich heen kijkend mens. Zeker op 4 mei.
En dan te bedenken dat ook vandaag duizenden kinderen in angst leven, lijdend onder het geweld van een systeem. Het verandert niet.
In het gedicht Joodsch kind  is die angst bijna voelbaar.
Voor de jongeren onder ons is de vraag van het meisje misschien wat raadselachtig, maar het zwembad was voor Joden verboden. Zo werkte het systeem. 
                 Joodsch Kind
Zij wacht hem elke avond aan de trein
Het meisje met d'on-arisch zwarte haren
Met ogen, die verstrakken in een staren
Of vader gauw de tunnel door zal zijn 
 
Forensen schuif'len langs de middendeur
En schieten van de trap in 't daaglijks jachten
Het donkre kind kan enkel staan en wachten
Vlakbij het hokje van de conducteur. 
 
Dan zwaait een mannenarm een verre groet
Op 't klein gezicht bloeit plotseling herkennen
Zij wil op slag hard naar haar vader rennen
Hij bukt zich laag en zoent haar smalle toet.
 
Nu gaan ze samen door de late dag
De man gebogen en van zorg gebeten
Het ratelstemmetje wil erg graag weten
Waarom ze nog niet naar het zwembad mag
 
O Heer, ik heb vandaag één bede maar
Elk Joods gezin wordt haast uiteengereten
Laat de Gestapo deze twee vergeten
Laat die in Jezus'naam toch bij elkaar
 
           Van Henk Fedder (geboren 1890) is dit, in 1942 gepubliceerde, ontroerend gedicht. Ontroerend, want hoe jong de joodse kinderen ook waren, ze ontkwamen niet aan de terreur van het systeem.  De regel - Laat die in Jesus’ naam toch bij elkaar - is des te wanhopiger als je bedenkt dat in die tijd in Duitsland spandoeken hingen met: Jesus war kein jude.
                      Mijn kleinkinderen zijn weer thuis. Hun avondgebed hangt nog in ons huis:
Ik ga slapen, ik ben moe,
'k sluit mijn beide oogjes toe,
Heere houd ook deze nacht,
over mij getrouw de wacht.
                   Daar vertrouw ik op, alhoewel ik mijn ogen open hou.