De uitnodigende
rouwkaart vermelde het overlijden van een uit het oog verloren aangetrouwde oom.
Er deden nogal wat verhalen de ronde over zijn levenswandel. Ik had mijn vader
wel eens horen zeggen dat hij recht in de leer was en niet meeging in “allerlei
wind van leer”.
Ik had geen
idee wat me te wachten stond.
De aula ziet er zeer nieuw,
functioneel en doods uit. Het regent.
Ik haal een keer diep adem en probeer me voor te stellen
wie en wat ik zal ontmoeten.
Wie weet hoeveel onbekende neven en nichten er wel niet zullen
zijn.
Alleen de oudste dochter kan ik me herinneren: Een grote
lieve meid met veel haar en te grote voeten, aan wie ik wel eens een onkuise
gedachte heb geweid.
In de aula veel familie.Ik herken niemand. Aarzelend loop
ik naar de oudst uitziende dame en stel me voor en condoleer haar met het
verlies van haar man. “Mijn moeder zit naast me”, zegt ze. Ik verontschuldig me,
krijg een kleur, en stel me voor aan de vrouw die mijn tante is en condoleer haar.
Ze houdt langdurig mijn hand vast en zegt dat ze zo blij is dat ik er ben en of
ik wel ben uitgenodigd.
De dochter
haast zich te zeggen dat dat wel het geval is en ik haal opgelucht adem.
Tijdens dit
onderhoud bemerk ik een beweging in de lange rij van familieleden.
Ik hoor iemand fluisteren dat ik Henny van Henk van
Hendrik ben en heb dan een moment het "verlorenzoongevoel", dat snel
overgaat als iemand mij met Wiebe aanspreekt.
Als ik naar de kerkzaal wil neem ik een verkeerde deur en
sta plotseling naast de kist waar
mijn oom is opgebaard. Het lijkt of hij me met zijn zwart omrande bril vrolijk
aankijkt.
Als ik de kerkzaal inloop verbeeld ik me op de verkeerde
plaats te zijn, want de sfeer is bijna vrolijk te noemen. Er wordt luid
gesproken en gelachen.
De
uitvaartleider vraagt of we willen gaan staan want “achter gesloten gordijnen wordt
de kist gedicht". We mogen weer gaan zitten.
We gaan weer staan als de familie binnenkomt. Een kleine
vrouw achter het spreekgestoelte maant ons weer te gaan zitten en dat we uit
dankbaarheid een loflied moeten zingen.
Een deel van
de aanwezigen geeft daaraan gehoor en zingt uit volle borst met opgestoken
handen het opgegeven lied.
Ik laat het over me heen gaan en bepeins dat er kennelijk
het een en ander in de gemeente van mijn oom veranderd is, of is hij overgegaan
naar een andere kerk? Is hem op
hoge leeftijd het ware geloof geopenbaard? Ik kom er niet uit.
De dienst wordt ondertussen uitbundig voortgezet met nog
meer liederen. Het lijkt of de dood een vrolijke gebeurtenis is.
Ik begin aan de luidruchtigheid te wennen en verval weer
in gemijmer, maar veer op als drie mensen een lied gaan zingen met de vraag of
mijn paspoort voor de hemel wel getekend is.
De stemmen zijn mooi en de gitarist speelt goed, ik
geniet totdat een man voor me luidkeels met opgeheven armen mee gaat zingen.
Ik hoor in
de preek nog hoe het leven van mijn oom is verlopen. Ik ben verbaasd. Na een
kortstondige periode van drank en ander misbruik is mijn oom bij deze vrolijke
gemeenschap beland. Hij is nu in de hemel wordt mij vanaf de kansel verzekerd.
Zijn paspoort was getekend. Dan wordt er gevraagd hoe het met ons is. Is uw
paspoort getekend? Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat vrouw op het
spreekgestoelte me indringend aankijkt.
Als we
eindelijk mijn oom naar zijn laatste rustplaats brengen schijnt de zon.
Het
regenwater stijgt als een ijle damp naar boven.
God
glimlacht, denk ik, om al die moeite die gedaan is om van een gewoon mens een
heilige te maken.
Zijn hemel
is groot en voor velen is er plaats, ook voor mijn oom.
Een lieve
oude tante pakt me bij de arm.
"Mooi
he?” zeg ze.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten