zondag 5 april 2009

Uit eten


Hij is kaal, heel erg kaal. Hij is zelfs zo kaal dat ook zijn wenkbrauwen mee doen. Van een baard of een snor is geen sprake. Er is geen haar op zijn hoofd die daaraan denkt. Zo kaal is hij. Daarnaast heeft hij een redelijk grote tong. Dat wil zeggen, eigenlijk is zijn mond te klein en daarom houdt hij zijn tong een eindje buiten zijn mond. Verder is hij heel normaal. Hij spreekt wel niet de taal die wij spreken, maar dat ligt meer aan ons dan aan hem. Hij heeft immers een tong die hem in de weg zit. Hij heeft een eigen taal. Hij maakt gebruik van zijn handen en ogen en dat is voor hem meer dan genoeg. Voor ons trouwens ook. Kortom, ons pleegkind heeft al 34 jaar het syndroom van Down. Een aangeboren afwijking die gepaard gaat met een verstandelijke beperking, en dat allemaal omdat hij van het chromosoom 21 er eentje te veel heeft (drie in plaats van twee). Dat laat onverlet dat hij van het leven kan genieten. Hij houdt van lekker en veel eten. Het is daarom een genoegen om met hem uit eten te gaan. In zijn beste pak stap hij in de auto om zich als een prins te laten vervoeren naar het etablissement waar we gaan eten. Aangekomen in het restaurant loopt hij beslist naar zijn vaste tafel. Onderweg kan het zijn dat hij nog even belangstellend naar iemand kijkt, maar zijn interesse gaat vooral uit naar het bedienend personeel. Daar moet het lekkers immers vandaan komen. Hij is populair bij de bediening. Met alle egards wordt hem de kaart overhandigd en het uitzoeken kan beginnen. Ondertussen drinken we ons eerste glaasje en praten wat. Het gaat meestal over zijn werk in de houtgroep. Met twee over elkaar bewegende vingers geeft hij aan dat er hout gezaagd is. Dan wijst hij naar zijn keel om aan te geven dat er maar eens besteld moet worden. Het meisje dat de bestelling opneemt zorgt er voor dat zijn biefstuk, schnitzel of tournedo nooit te klein is. Hij legt zijn servet keurig over zijn knieĆ«n en maakt weer de zaagbeweging, maar nu om aan te geven dat zijn vlees in stukjes moet worden gesneden. Hij geniet met volle teugen en laat dat zo nu en dan merken door een min of meer stevige boer. Wij kijken dan schichtig om ons heen. Hij niet. Hij geniet. Onhandig maakt hij zijn gezicht schoon met zijn servet. Wij zijn trots dat hij dat zo goed kan. Als we dat tegen hem zeggen lachen zijn ogen en begint hij met getuite lippen naar mij te blazen. Hij plaagt me. Hij straalt als we over een toetje beginnen te praten. Hij begint alvast de borden bij elkaar te zetten en helpt het meisje met het aangeven van de borden. Weer volgt de ceremonie met de kaart. Hij zit doodstil met grote ogen naar zijn ijsje te kijken waar een sterrenflikker in staat te flikkeren. Er is een ondertoon van spanning in zijn gezicht te zien, maar ook van nieuwsgierigheid. Zijn mond zakt een beetje open en daarmee zijn tong. Als het lichtje uit is begint zijn gezicht te stralen. Hij viert zijn feestje en wij dus ook. Hij is helemaal zichzelf. Een gelukkig mens met een chromosoompje te veel. Zijn geluk is compleet als er ook nog een vlaggetje is waarmee hij kan zwaaien. Als we weer naar buiten gaan geeft hij het meisje van de bediening een hand en lacht naar de mensen die hij passeert.  

2 opmerkingen: