Vandaag las ik een aantal gedichten die passen bij de maand Januari. De winterse dagen van een aantal weken geleden bracht menigeen op de schaats. Het onderstaande gedicht van E. den Tex past daar mooi bij. De laatste strofe is een prachtige metafoor. Op de foto de winter in al zijn schoonheid achter ons huis. Deze schoonheid is opzich al een gedicht. Vandaag was daar weinig van te merken alhoewel mijn liefste zei dat er een vleugje lente in de lucht zat. Misschien is de wens de vader van de gedachte.
Oude winter
Mijn vader brak altijd het ijs
vroeg in den winter in den tuin;
wij zochten door het bijtgat schuin
naar goudvissen in 't stilstaand grijs.
En als zijn stok het niet meer brak
nam hij de schaatsen uit het vet;
de dromen van ons kinderbed
werden als ijsbootzeilen strak.
Wij gleden weg naar Ilpendam,
soms stopt' hij even, las de kaart
en streek wat rijpwit van zijn baard.
Maar 's avonds zweeg hij in de tram.
Die tijd dat vader 't ijs nog brak
is een steeds wijderwordend wak.
E. den Tex (1918)
uit: Slagzij (1942)
Ondertussen zijn de wijzen uit het Oosten ook al weer het land uit en zijn we beland in het niemandsland van het kerkelijk jaar. Toch blijft de warmte van December hangen bij het lezen van gedichten zoals het gedicht Vreemd verhaal van Jaap Zijlstra.
Van dak tot plat dak
vliegt de vogel van het gerucht.
Magiƫrs uit Tweestromenland zeggen
het staat in de sterren geschreven.
Muren luisteren mee
met de oren van Herodus
en Micha liegt er niet om,
de krakende stem
van zijn perkament zegt:
Bethlehem.
De laatste etappe
van de sterren begint.
Het Sanhedrin
lacht in zijn baard:
God spreekt Hebreews
en niet
de taal van de sterren.
Maar de kameel
van zeer oude adel
knielt voor een stal
met trekos en werkezel
en koningen van de wetenschap
knielen voor het geheim
dat uit de doeken wordt gedaan.
Het gedicht staat in de bundel Olijftak.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten